In zowel Utrecht als Limburg draaien momenteel pilots, waarin met verschillende soorten bijen wordt uitgetest wat hun aanwezigheid doet met de kwaliteit van de appels- en de perenoogst. Projectleiders Gerjan Brouwer (Utrecht) en Willemijn Cuijpers (Limburg) hebben nu één seizoen achter de rug en staan op het punt de eerste, voorlopige, resultaten uit te werken. Spoileralert: het ziet er goed uit.
Het doel van de beide pilots is gericht op de inzet van wilde bijen, om zo de bestuiving van fruit te verbeteren. Daarnaast wordt er onderzocht wat er gedaan kan worden aan het bevorderen of inzetten van natuurlijke vijanden in boomgaarden. “Het projectidee is geïnitieerd door de telers zelf,” legt Cuijpers uit, “daarop is een voorstel gemaakt voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) in de provincies Utrecht en Limburg”. Cuijpers is projectleider bij het Louis Bolk Instituut en bestiert het project in Limburg. Brouwer werkt bij het adviesbureau Delphy voor de biologische fruitteelt en trekt het project in Utrecht. In beide projecten werken Delphy en het Louis Bolk Instituut nauw samen.
Fruittelers
“Het gaat in totaal om tien fruittelers,” vult Brouwer aan, “vier in Limburg, zes in Utrecht.” Bij de telers worden op drie perenpercelen metselbijen ingezet naast de ‘traditionele’ inzet van honingbijen en hommels. Een imker plaatst jaarlijks bijen en de fruittelers zetten aanvullend hommelkasten in, in de vroege bloei van peer.
“Dan kietelen we de bijen wakker”
De experimenten richten zich op de toegevoegde waarde die andersoortige bijen kunnen hebben bij de bestuiving van fruit. Aan de ene kant zijn dat solitaire wilde bijen die door de telers zelf vermeerderd worden, namelijk metselbijen. Aan de andere kant wordt gekeken hoe de natuurlijke populatie wilde bijen, met name zandbijen, gestimuleerd kan worden. “Wat wij doen is het uitzetten van cocons van metselbijen en het plaatsen van nesthuizen. Idealiter twee weken voor de verwachte bloei van de bomen. Als het langer duurt, heb je kans dat de bijen gaan vervliegen, wegtrekken, op zoek naar een plek waar wél eten te vinden is,” legt Cuijpers uit. De timing luistert dus nauw. Om daarmee zoveel mogelijk succes te behalen, worden de cocons van het afgelopen seizoen in winterslaap gehouden. De cocons worden bewaard in koelcellen, bij een temperatuur van ongeveer drie graden Celcius. Zo kan nauwkeurig worden bepaald wanneer de bijen worden ingezet en “wakker gekieteld,” aldus Brouwer. Om te zorgen dat er voldoende voedselaanbod is op het moment dat de bijen wakker worden, zijn er bij de nesthuizen extra voedselbronnen geplant, in de vorm van vroegbloeiende bollen en overblijvende bloemensoorten: zo wordt de kans op vervliegen minimaal.
Metselbij
De metselbij dankt haar naam aan het metselen van ‘huisjes’ voor de eieren in de gangen van het nesthuis. Ook de voorkant wordt, nadat alle eieren zijn gelegd, dichtgemetseld. Daarna ontwikkelt zich uit het ei een larve, en later een cocon die overwintert. Het voordeel van metselbijen is dat ze vliegen onder slechtere weersomstandigheden dan de honingbij. Brouwer legt uit: ”De honingbij vliegt bij lagere temperaturen niet meer uit. De metselbij doet dat wel. Zo creëer je meer zekerheid van bestuiving en dus ook minder afhankelijkheid van weersomstandigheden.” Door met een mix van bijensoorten te werken zorg je voor een robuuster systeem, dat beter aangepast is aan bijvoorbeeld klimaatverandering. Metselbijen vragen wel wat aandacht en onderhoud, in vergelijking met het werk aan honingbijen, dat meestal wordt uitbesteed aan een imker. Het is echter aantrekkelijk voor de fruitteler om met metselbijen te werken, omdat een deel van de bestuiving zo in eigen beheer wordt genomen, en we van de bijen een toegevoegde waarde verwachten in oogstzekerheid. De meeste tijd die de fruitteler aan metselbijen moet besteden zit in het late najaar. “Met name het oogsten van de cocons en het schoonmaken van de nestblokken is wel een klus,” verklaart Cuijpers empathisch.
Resultaten
En werkt het? Uit de eerste analyses van het eerste seizoen blijkt dat de peren die dichtbij, op minder dan honderd meter, van de uitgezette metselbijen groeiden, zwaarder en dikker zijn dan de peren die verder weg, meer dan tweehonderd meter verderop, zijn gegroeid.
“De oorwurm is onmisbaar in de fruitteelt”
De beide experimenten lopen ook in 2020 door. In Utrecht is een derde jaar mogelijk, in Limburg wordt eind volgend jaar de eindbalans opgemaakt. In het Limburgse project wordt ook aandacht besteed aan de oorworm. Op een bedrijf zonder oorworm zijn ze uitgezet. Deze klassieker onder de insecten speelt een cruciale rol in het ecosysteem van de boomgaard. “De oorwurm is onmisbaar in de fruitteelt. Oorwurmen eten luizen en rupsen en dat zijn de natuurlijke vijanden in boomgaarden. We hebben bij één bedrijf een tekort aan oorwurmen. Dit kan veroorzaakt worden door een hoge grondwaterstand in de winter, maar kan ook andere oorzaken hebben. Op een ander bedrijf hebben we er voldoende. Door een deel van deze oorwurmen over te brengen naar het bedrijf met het tekort, brengen we in beeld wat het effect hiervan op natuurlijke plaagbestrijding is,” legt Brouwer uit.
Zandbijen in de bestuivingsmix
Als de gevolgen van de inzet van de metselbij eind 2020 zichtbaar worden, is het project geslaagd, legt Cuijpers uit: “Dat zou mooi zijn inderdaad. Daarnaast hebben we ook wilde bijen in de vergelijking verwerkt, bijvoorbeeld zandbijen. Deze zijn wat minder makkelijk te managen door de teler, maar ook zelfredzamer dan veel andere soorten, doordat ze in zandhopen leven. Als je dit soort zandhopen op strategische plekken binnen het bedrijf neerlegt, kun je hier naar verwachting veel baat bij hebben.” Alleen al in Limburg praten we over zeven soorten zandbijen die zijn waargenomen tijdens de bloei van het fruit. Hiermee kan de bestuivingsmix van bijensoorten op een natuurlijke manier gestimuleerd worden. Het maakt de uitkomsten per definitie interessant en leerzaam. Maar eerst moeten de bijen nog een paar maanden koelen, om daarna een seizoen te vliegen en zoveel mogelijk te bestuiven.
Publicatiedatum op deze site: 25 november 2019
Dit verhaal is onderdeel van een serie artikelen voor deze website (tussen 2019 en 2021) waarin agrarisch ondernemers vertellen hoe zij werken aan de omslag naar kringlooplandbouw. Op Groeien naar morgen lees je verhalen van agrariërs die stappen zetten en maak je kennis met de Demobedrijven.