Minder drift en een betere effectiviteit. Nieuwe spuittechnologie gaat de akkerbouwer daar de komende jaren bij helpen. „Maar ook met een doorsnee spuitmachine valt vaak nog winst te halen”, meent van Jan van de Zande. Op 27 november, tijdens een bijeenkomst van Focus on Farming, praat hij geïnteresseerde akkerbouwers persoonlijk bij over de laatste stand van zaken.
Dop, rijsnelheid, boomhoogte, druk, de gebruikte techniek. Veel factoren hebben invloed op het spuitresultaat en de hoeveelheid drift die daarmee gepaard gaat. Jan van de Zande is al zijn hele loopbaan bezig om dat in kaart te brengen, via metingen in het lab en in het veld. Een deel zijn werk bestaat uit het bepalen in welke driftreductieklasse de beschikbare technieken vallen.
„Ik ben blij dat die nu in een overzichtelijke matrix zijn gezet. Op de website van www.helpdeskwater.nl vind je altijd de meest actuele lijst van driftreducerende maatregelen, zoals de TCT (Technische Commissie Techniekbeoordeling, red.) die heeft vastgesteld”, tipt Van de Zande.
Sinds het begin van dit jaar zijn telers verplicht om bij het spuiten technieken te gebruiken die drift met 75 procent reduceren. Dat kan door een dop te gebruiken die aan deze norm voldoet of door te kiezen voor een driftarme techniek, die ook gebruikt mag worden met een fijnere druppel. Denk aan een Hardi Twin Force (97,5 procent) of Wingssprayer (99 procent).
‘Grove druppel meestal oké’
Van de Zande hoort telers regelmatig discussiëren over het verschil in werking tussen driftarme doppen. Die discussie heeft weinig nut, vindt hij. „Uit de metingen blijkt dat het verschil in bedekking erg klein is. Per definitie is er te veel angst voor een slechte bedekking bij het gebruik van een grove druppel. In de meeste gevallen wordt de spuitvloeistof prima herverdeeld. Mijn collega’s in Lelystad hebben jarenlang onderzoek gedaan naar de verschillen in werking van phytophthora-
bespuitingen. Alle doppen en technieken gaven dezelfde mate van bescherming.”
Uitzonderingen kunnen zijn fungicidenbespuitingen in uien, vanwege de steile bladstand en de waslaag, waardoor het middel er gemakkelijk afloopt. Zo ook het bestrijden van kleine onkruidplantjes met contactherbiciden. „Heb je daar slechte ervaringen mee? Dan kun je beter nadenken over het gebruik van andere spuittechnieken, zodat je een standaard of 50 procent driftreducerende spleetdop kunt gebruiken. Maar met behulp van hechters en uitvloeiers is er in uien veel mogelijk. En zodra onkruiden twee echte blaadjes hebben, presteren 75 procent driftreducerende doppen niet minder dan spleetdoppen.”
‘Rijd niet te snel’
Er zijn veel factoren die bepalen hoeveel spuitnevel er op het gewas belandt en het deel dat de plant niet bereikt. Windsnelheid, boomhoogte en druk zijn daar bekende voorbeelden van. Maar ook de rijsnelheid heeft een grote invloed, niet alleen op drift maar ook op de indringing in het gewas en daarmee het technisch resultaat.
„Er is een trend naar sneller rijden”, weet Van de Zande. „Dat veroorzaakt meer drift. We hebben het vermoeden dat wanneer je van 7 naar 14 kilometer per uur gaat, je één driftreductieklasse zakt. Je gaat dan dus van 90 naar 75 procent of van 75 naar 50 procent. Tegelijkertijd komt er meer middel bovenin het gewas. Dat is bijvoorbeeld voor een vlagbladbespuiting in tarwe prima, maar bij een phytophthora-bespuiting is dat niet gewenst.”
Ook de invloed van de staat van het spuitpad wordt volgens hem nog wel eens onderschat. „Metingen die we op de Oostwaardhoeve hebben gedaan, hebben laten zien dat de gewasbedekking onder het einde van de boom, door zwiepbewegingen, varieert van 30 tot 260 procent. En het vervelende is: dat gebeurt altijd op dezelfde plek, want gedurende het seizoen creëren telers hun eigen hobbelbaan. Het helpt om de spuitronde af en toe andersom te maken en dus vanuit tegengestelde richting te rijden. Ook de spuitpaden gedurende het seizoen opknappen helpt. Zorg voor een vlakke ondergrond.”
Dop boven de rug
Waar volgens Van de Zande veel winst mee valt te boeken, is een kleinere dopafstand. Hierdoor kan de boom dichter boven het gewas hangen. „Technisch kan dat prima. De stabiliteit van bomen is enorm toegenomen. De milieuwinst van deze maatregel is fors. Hangt je boom 20 centimeter te hoog, op 70 centimeter, dan heb je dubbel zoveel drift. Dat geldt de andere kant op ook: door te zakken van 50 naar 30 centimeter boomhoogte, halveer je de hoeveelheid drift.”
Er zijn nog meer voordelen: „Bovendien heb je met een nauwere dopafstand de mogelijkheid om alleen daar te spuiten waar het nodig is. Zitten je doppen om de 25 centimeter in plaats van om de 50 centimeter, dan zou je bij de eerste bespuitingen in aardappelen bijvoorbeeld alleen de doppen boven de rug open kunnen zetten. Met behulp van gps kan dat prima. Je bespaart dan direct tweederde op je middelen.”
Groendetectie
Wie meer kan en wil investeren in spuittechniek, krijgt steeds meer mogelijkheden om met minder drift en minder middel te spuiten. Zoals het gebruik van sensoren die bepalen waar onkruid staat. Of pulserende doppen die de afgifte niet alleen in bochten kunnen corrigeren, maar ook pleksgewijs op basis van taakkaarten. Ook werkt WUR in projecten aan het gebruik van groendetectie bij fungicidentoepassingen om net als bij de loofdoding de dosering omlaag te brengen waar het kan. „De volgorde moet zijn: eerst de drift goed onder controle krijgen, zodat het middel daar komt waar het moet zijn. Vervolgens kun je kijken: kan ik terug in dosering? Het antwoord daarop moet ‘ja’ zijn. Want als er 40 procent meer op het blad komt, dan mag je verzekeringspremie omlaag. Nu hebben we de middelenfabrikanten nodig om ons te vertellen wanneer een middel nog goed genoeg zijn werk doet.”
Dit verhaal is het resultaat van een samenwerking tussen Agrio en het Ministerie van LNV en kan eerder zijn gepubliceerd in een of meerdere uitgaven van Agrio. Op het gebruikte beeld rust copyright.